De klompenmaker
Een toerist die in Nederland een land vol tulpen en molens en blozende blonde meisjes op houten klompen aan denkt te treffen, komt bedrogen uit. Tegenwoordig kom je de klomp nog vooral tegen in de toeristenwinkel, in massa geproduceerd in China. Vroeger liep iedereen op het Brabantse platteland wel degelijk op dit oerdegelijke schoeisel, dat toen nog gewoon lokaal en met de hand gemaakt werd.
In de meeste dorpen in Brabant, en zeker in de Meijerij, waren dan ook klompenmakers te vinden. Meestal werkte de klompenmaker alleen, soms hielp een zoon of een knecht hem bij zijn werk. Aangezien de klomp door een brede laag van de bevolking gedragen werd, kon de klompenkamer met zijn werk een redelijk bestaan verdienen. Hij was een echte ambachtsman.
Klompen werden gemaakt uit hout van de populier. De klompenmaker zocht hiervoor geschikte populieren uit die hij op zijn erf opsloeg. Vervolgens zaagde hij de stammen tot bollen, die later gekloofd werden. De kunst was daarbij om het hout zo te bewerken dat zo min mogelijk hout verloren ging. De bollen werden dan verdeeld in blokken, waarmee de maat en het model bepaald werden.
Vervolgens bewerkte de klompenmaker die blokken verder tot ruwe klompvorm. Daarna werden de klompen afgewerkt in paren, zodat er een linkse en een rechtse klomp ontstond en werden de klompen uitgehold om de pasvorm voor de voet te maken. Tot slot werden de houten klompen glad geschuurd en soms nog geverfd in streekgebonden kleuren of patronen. Aan de binnenkant van de wreef werd daarna nog een gaatje gemaakt, zodat een paar met een touwtje aan elkaar kon worden geknoopt: klaar voor de verkoop.