De imker
Bijenhoning werd ook door de Brabantse boer gebruikt als zoetstof. Een ‘bieënman’, bijenhouder of imker, had meestal een aantal kasten of korven waarin hij een bijenvolk honing liet maken. Soms werd het houden van die bijen en het produceren van honing voor de verkoop zelfs het beroep van een boer of een boerenzoon. Om hiervan te kunnen leven, moest hij een groot aantal volken houden en daar vaak ook mee reizen om in elk seizoen de juiste bloemen te vinden, bijvoorbeeld op de heide. De smaak van de honing is afhankelijk van de bloem waar de nectar vandaan gehaald wordt.
Bijen halen nectar uit bloemen en verzamelen die in raten in de bijenkast of -korf. Andere bijen zorgen er daarna voor dat de nectar indikt en omgezet wordt in honing. Als de honing rijp is, dekt de bij de gevulde cel in de honingraat af met was. De imker weet dan dat de honing klaar is voor de oogst. Hij haalt dan de ramen met de honingraten uit de bijenkast en snijdt de was die de honing in de raat houdt, weg. Vervolgens hangt hij de open raat in een centrifuge om de honing eruit te slingeren. Een andere methode om was en honing te scheiden is persing: de honingraten worden dan verbrijzeld, het mengsel van honing en was dat dan ontstaat, wordt door een doek geperst waardoor alleen de honing overblijft.